zaterdag 24 juli 2010

Varkentjes in nood


In een eerder leven vertelde ik mijn verhaaltjes met verf. Ik schilderde over reizen in verre buitenlanden, maar ook over menselijke emoties. Mijn schilderijen waren regelmatig te zien in galeries en ziekenhuizen en af en toe gaven ze de broodnodige kleur aan saaie bedrijfsrestaurants. Eén keer moest ik na een week mijn schilderijen alweer gaan ophalen, toen een paar mensen bij de baas hadden geklaagd dat hun boterhammetje ineens minder lekker smaakte bij de aanblik van een serie schilderijen over mensen en oorlog. Vooral het schilderij 'Onmacht' bleek te intens voor de magen van enkele medewerkers. Begrijpen deed ik het niet, maar ik was er trots op dat ik er blijkbaar in was geslaagd om diepe emoties te vertalen in beelden.

Het gebeurde jaren geleden, maar de herinnering kwam weer bovendrijven toen ik krantenartikelen tegenkwam over 'kwetsende biggetjes'. Als ik heel diep nadenk over waar ik liever niet naar kijk als ik in de wachtkamer van een ziekenhuis zit, kan ik heus wel een paar voorbeelden verzinnen, maar kleurige - haast kinderlijke - schilderijtjes van biggen horen daar zeker niet bij. Voor gisteren zou ik gedacht hebben dat het onmogelijk zou zijn om ook maar één persoon te vinden die zich daar beledigd door zou kunnen voelen. Maar ik had het mis. Er was er toch eentje. In Leerdam of all places.

Het was niet dat de gevoelige ziel zelf iets had tegen felroze biggetjes, maar omdat zijn of haar islamitische medeburgers daar wel eens aanstoot aan zou kunnen nemen. De ‘klacht’ veroorzaakte grote paniek onder de leidinggevenden van de Lingepolikliniek, angstig als ze waren voor hordes moslims die bewapend met heilig vuur de wachtkamers zouden komen bestormen. De vrolijke varkentjes werden onmiddellijk en zonder pardon afgevoerd via de achterdeur.

Het gevaar voor onze vrijheden wordt niet gevormd door mensen die zich uit een diepgevoelde – en vooral persoonlijke – overtuiging door iets gekwetst voelen, maar door hen die uit een doorgeslagen politiekcorrectheid voor anderen bepalen waaraan zij aanstoot zouden moeten nemen.

woensdag 14 juli 2010

Aangehaald

‘There is a passion for hunting something deeply implanted in the human breast’
Charles Dickens (1812-1870)

dinsdag 13 juli 2010

Walvisleed


Na de beschamende vertoning vorig jaar tijdens de milieutop in Kopenhagen, is pas ook de walvisconferentie in Adagir, Marokko jammerlijk mislukt. Zoals de gewoonte is bij dit soort toppen, werd er gepraat, gediscussieerd, onderhandeld en nog een beetje meer gepraat, terwijl de uitkomst van tevoren al vaststond. IJsland, Noorwegen en – vooral – Japan hadden de harpoenen allang weer uit het vet gehaald voor een volgende massaslachting.

Even voor de duidelijkheid: de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC), de organisator van de conferentie, is niet opgericht om de walvisvaart te stoppen, maar om de jacht te reguleren om zo overbejaging (en uiteindelijk uitsterving) te voorkomen. Zo stelde de IWC in de jaren tachtig een tijdelijk verbod op de commerciële jacht (een moratorium) in. Jagen op walvissen mocht nog steeds, zolang het maar in naam van de wetenschap gebeurde.

IJverige wetenschappers hebben er sindsdien voor gezorgd dat de walvisvleesschappen van de Japanse en Noorse supermarkten (IJslanders zouden het vlees niet eens lusten!) nooit leeg raakten. Onder het verbod was zelfs jagen in beschermde walvisreservaten geen probleem. Zoals zo veel internationale verdragen bleek het moratorium in de praktijk een wassen neus.

Japan speelt het machtsspelletje het beste en houdt de rest van de wereld in een wurggreep. Wat zich tijdens de conferentie afspeelde laat zich nog het best vergelijken met het gedrag van een straatbende. Een of twee gewetenloze bullebakken ranselen een slachtoffer af dat zich niet kan verweren; een klein groepje opportunistische meelopers hebben zo hun eigen redenen om ook een paar klappen uit te delen. En de meerderheid kijkt zwijgend toe terwijl het slachtoffer langzaam doodbloedt.

dinsdag 6 juli 2010

Aangehaald

‘Hoewel de jagers door voortdurend op jacht te gaan en wild te eten, niets anders bereiken dan dat ze verdierlijken, menen zij dat ze het leven van een prins leiden’
Erasmus, uit: Lof der zotheid (1511)

Jaar van het wilde zwijn


Alle dieren verzamelden zich op een open plek in het hart van het grote dierenbos. ‘Heb je het al gehoord?’ Het getwitter en gekwetter was niet van de lucht. ‘Het everzwijn is dier van het jaar 2010 geworden!’ De dieren waren blij voor hun stoere, slimme vrienden. Ze hadden het verdiend. Ze waren het er al snel over eens dat er een groot feest moest komen, met de evers als stralend middelpunt. Opgewonden gingen ze op pad om de nodige voorbereidingen te gaan treffen.

Ondertussen waren voorbij de boomgrens de welgestelden en de mannen van stand bijeengekomen in het café op het dorpsplein. ‘Die vraatzuchtige wezens vreten onze akkers kaal’, riep de boer. ‘Dat ongedierte heeft mijn tuin omgewroet’ klaagde de vrouw van de dokter, ‘en ze zijn daarbij ook een gevaar op de weg!’ De familie Ever was te groot geworden, vonden ze allen. ‘Die lastpakken hebben zich weer niet gehouden aan de afgesproken geboortecijfers’, voegde de burgemeester er nog aan toe. De notabelen waren het er al snel over eens dat een dergelijke ongehoorzaamheid niet ongestraft kon blijven.

Onder het genot van menig borreltje werd er gedebatteerd, gedelibereerd, gewikt en gewogen. Maatwerk moest het worden. Het duurde niet lang of het lot van acht van elke tien zwijnen in het bos was bezegeld. Opgewonden spoedden de mannen zich naar huis. Er was werk aan de winkel! Messen moesten geslepen; geweren gepoetst en geolied tot ze blonken. Stiekem likten ze aan hun lippen bij de gedachte aan al die overheerlijke zwijnenboutjes die binnenkort hun dis weer zouden opluisteren.


Het was een paar dagen later en de avond van het grote feest was eindelijk aangebroken. Vol opwinding waren alle dieren, keurig gepoetst en gevlooid samengekomen in het hart van het grote dierenbos en begon het wachten op de eregasten, de dieren van het jaar 2010.